Het onderwijs heeft doorgaans niet te klagen over beleidsaandacht. Waar wordt nagedacht over de grote, strategische opgaven waarvoor ons land staat, komt het onderwijs algauw om de hoek kijken als een van de middelen waarlangs verschillende beleidsambities moeten worden gerealiseerd. Het versterken van de kenniseconomie, het opleiden van de benodigde experts of het voorzien in voldoende arbeidskrachten voor tekortsectoren, het vergroten van de sociale cohesie, het promoten van een gezonde levensstijl, of de verbetering van de financiële, digitale of democratische geletterdheid van de Nederlandse burger: de doelen kunnen nog zo verschillend zijn, voor het instrumentarium zijn de ogen (mede) op het onderwijs gericht.

Onderwijs als duizend-dingen-doekje

Terecht wordt onderwijs gezien als een belangrijk middel voor het versterken van welzijn en welvaart van de samenleving en van individuele burgers. Een risico van zo’n instrumentele benadering is dat onderwijs als duizend-dingen-doekje wordt ingezet ten behoeve van een groot aantal doelen, die uiteindelijk allemaal terechtkomen op het bordje van scholen, leraren en leerlingen. De Onderwijsraad is daarom altijd scherp op het risico van overladenheid van het curriculum en het ondersneeuwen van de vormende waarde van onderwijs in bredere zin.

Die bredere, vormende waarde betreft de kwalificatie, socialisatie en persoonsvorming van leerlingen en studenten, ten dienste van hun zijn en functioneren als individu, als lid van een gemeenschap, als staatsburger en als professional. Onderwijs rust hen toe voor die verschillende rollen, door het aanreiken en helpen verwerven van kennis, vaardigheden en houdingen van uiteenlopende aard en op uiteenlopende terreinen. De brede opdracht van onderwijs wordt ingevuld vanuit de vraag wat individuen nodig hebben om een goed leven te kunnen leiden en volwaardig te kunnen deelnemen en bijdragen aan onze samenleving. Wanneer er, om redenen die alleszins legitiem kunnen zijn, opdrachten bij het onderwijs worden belegd met het oog op het realiseren van specifieke beleidsdoelen vanuit aanpalende beleidsdomeinen, blijft het zaak de ruimte voor de bredere onderwijsopdracht te bewaken.

Brede opdracht vraagt om breed investeren

In schril contrast met de onderschrijving van het belang van goed onderwijs voor diverse beleidsambities staat de aandacht voor het onderwijs op de rijksbegroting. Als puntje bij paaltje komt, blijkt onderwijs toch vooral te worden gezien als kostenpost waarop naar wens kan worden bezuinigd om andere doelen te realiseren, in plaats van als investering in de toekomst van Nederland. Ik mag dan altijd graag Benjamin Franklin aanhalen, die eens stelde dat geen enkele investering zúlke hoge rendementen biedt als investeren in onderwijs. Goed onderwijs ligt ten grondslag aan de brede welvaart van individuen en van de samenleving als geheel.

Een pleidooi voor investeren in onderwijs lijkt in een column van de voorzitter van de Onderwijsraad een open deur. Toch is het de raad er niet om te doen een zo groot mogelijke buit voor het onderwijs te helpen binnenhalen bij de volgende coalitie-onderhandelingen. Een adviesraad die regering en parlement adviseert, heeft oog voor afwegingen die gemaakt moeten worden in tijden van bezuinigingsopgaven en begrijpt dat elke euro slechts eenmaal kan worden uitgegeven. De begroting is uiteindelijk een politieke keuze.

Bijdragen aan doordachte keuzes

Waar de Onderwijsraad wél een rol voor zichzelf ziet weggelegd, is eraan bij te dragen dat die politieke keuzes worden gemaakt op basis van een juiste ordening van de beschikbare feiten, van gedegen analyses van kosten en baten van bepaalde keuzes en van een goede doordenking van verschillende scenario’s. Juist in het huidige volatiele landschap in Den Haag zijn adviesraden bij uitstek gepositioneerd en toegerust om zo’n rol te vervullen.

Een van mijn voorgangers drukte mij eens op het hart: als je denkt dat je je werk als voorzitter enkel goed doet wanneer een minister al je adviezen overneemt, dan ga je een zware tijd tegemoet. De impact van adviezen ligt in hun bijdrage aan zorgvuldige afwegingen bij de ontwikkeling van beleid, met oog voor bedoelde en onbedoelde gevolgen van beleid en een zorgvuldige afweging van mogelijkheden, dilemma’s en trade-offs. De uiteindelijke beleidskeuzes zijn aan de minister.

De snelle wisselingen in politiek Den Haag zetten de ruimte voor bewindspersonen en Kamerleden voor het maken van zulke zorgvuldige afwegingen onder druk. En het zet ook de bijdrage van adviesraden aan die afwegingen onder druk. Het eigenaarschap van dossiers waarover een bewindspersoon of Kamer advies heeft gevraagd, kan door personele wisselingen verdampen. Beleidsreacties laten door demissionaire periodes soms lang op zich wachten en geven niet altijd rekenschap van het belang of de urgentie die ten grondslag lagen aan de oorspronkelijke adviesvraag. En keuzes naar aanleiding van adviezen worden over de grenzen van steeds kortere ambtstermijnen geschoven. Daardoor dreigt stilstand of zelfs achteruitgang, terwijl de opgaven groot zijn.

Dat is een gemiste kans. Juist in tijden van Haagse turbulentie bieden adviesraden bij uitstek houvast bij het maken van afgewogen beleidsbeslissingen. Adviesraden hebben een brede en onafhankelijke blik en verbinden heden, verleden en toekomst. Hun integrale perspectief kan bijdragen aan stabiliteit en samenhang, daar waar wisseling en versnippering in beleid, bekostiging en uitvoering de dynamiek bepalen. De adviesraden steken ook de komende – vermoedelijk niet minder turbulente – jaren de hand uit naar regering en parlement, om deze unieke rol te blijven vervullen. De Onderwijsraad doet dat inmiddels al meer dan 100 jaar, met heel veel genoegen.

Louise Elffers, voorzitter Onderwijsraad

Lees ook de vorige gastcolumn (AWTI): Adviesraden delen een missie in onzekere tijden